Mijn grootmoeder zaliger was een fervent fietsgebruiker. Een noodzaak weliswaar, want hoewel ze toen het rijbewijs nog gewoon kon gaan hàlen – gratis – in het gemeentehuis, kroop ze, net zoals veel vrouwen van haar generatie nooit achter het stuur van een auto.
Als kleuter ben ik meer dan eens passagier geweest op haar ijzeren ros – en ik zat voor zover ik me herinner, veelal vooraan op de fiets in een zitje. Meer dan een onaangepast vlak, waar je je bips op plantte, een soortement hekwerk rond je middel en twee uitsteeksels aan beide kanten van het voorwiel van de fiets was het niet. Zeggen dat zulk een fietszitje de huidige veiligheidsnormen zou halen, is een understatement; dat we onze tienerjaren hààlden, een regelrecht wonder.
Als baby gingen we overigens zonder scrupules mee op de achterbank, niet stevig ingesnoerd zoals nu in een high tech Maxi Cosizitje, maar gewoon liggend in de draagmand van de kinderwagen. Het was de ouders niet eens verplicht deze draagmand vast te maken met een veiligheidsgordel, God nee, er wàren niet eens veiligheidsgordels achteraan. Die zouden pas twintig jaar later uitgevonden worden.
Ja, de wilde jaren ’70 en ’80. Alles kon en niets riep vragen op. Onder kinderen werden géén eieren gelegd.
Onze pa en ons ma rookten gelijk een schoorsteen in de wagen.
Ik speelde met mijn zusters buiten op straat tot de zon onder ging en meer dan een vage waarschuwing voor bepaalde mansoorten, die kindjes lokken met snoep, kregen we niet. Pas toen er minderjarigen uit de kelder van Dutroux werden gehaald, gingen er rode lampen branden.
Van zes tot half zeven ’s avonds mochten we naar kinderTV kijken. Na ‘Tik Tak’, ‘Plons de Vette Kikker’ en ‘Het Liegebeest’ was het over en uit en huppakee naar bed.
Mijn vader had toen nog haar. En dronk OXO.
All very vintage.
Mijn grootmoeder leerde me fietsen. Haar tuintje, een postzegel groot, was het toneel van wat het grootste drama is uit mijn kindertijd – dat mijn zus het eerder kon dan ik. Als eerstgeborene vond ik het namelijk aan mezelf verplicht: ik moest en zou als eerste van die verrekte zijwieltjes af. Helaas pindakaas, evenwicht zou me later nog vaak parten spelen (onderanderen tijdens de gymnastiekles op die balk) en zus II ging met de eer lopen.
Goedkope fietsen kopen deden ze toen ook al. Een rode had ik, met van die witte handvaten; er hingen van die floshkes aan en vooraan had de Sint me in een vlaag van verstandsverbijstering een fietszitje voor poppen gegeven.
In die tijd was de Sint nogal saai en rolbevestigend. Hij kwam ook maar één keer per jaar langs; niet 365 zoals heden ten dage. De Sint hield ons onder de knoet. We hadden ontzag voor de Sint; nu worden kinderen niet eens meer voorgelogen omwille van de we-zetten-kinderen-op-gelijke-hoogte-cultuur – ‘het is je pa en dat is ook een oude zak’.
Dat de kinderfiets niet voldeed aan enige veiligheidsnormen (alsof ze al zouden bestaan), illustreert die ene kapotte knie, opengehaald aan een scherpe punt aan het stuur – met een rij hechtingen als gevolg. Mijn moeder was over de rooie, want ik had stiekem de fiets genomen, terwijl ik van haar te voet moest naar mijn vriendinnetje.
Gelukkig zou pas jaren later de fietshelm een morele verplichting worden voor ouders, want dan had ik helemaal op mijn kop gehad. Ik was zo’n kind dat nooit luisterde, zelfs in een lang vervlogen tijd dat we respect dienden te hebben voor oudere mensen.
Het concept ‘kind’ moest nog worden uitgedokterd, het concept ‘kind dat dient gekoesterd te worden en beschermd’ al helemaal. Marketing, media en mode zouden pas Het Kind ontdekken, toen ik al lang kind af was. Ik ben er niet van dood gedaan.
Of om maar te zeggen, dat de tijden veranderd zijn.
Wat jij?
2 thoughts on ““Het is een regelrecht wonder dat we onze tienerjaren hààlden”: Hoe het concept Kind de tijden verandert”
Zo herkenbaar. En dan te bedenken hoe vaak ik niet uitging met jongens die de hele avond bier dronken en na afloop gewoon in de auto stapten.
Same here!