Er was eens… De hoffelijkheid.
Afgelopen wilde ik me van mijn mooiste moederkant laten zien. Buiten scheen een waterachtig zonnetje; het was best wel iets kouder dan de vorige dagen. Maar als je kinderen gek worden van het binnen zitten, word je dat als moeder ook – en er is geen overtreffende trap van ‘mesjogge’. Dus op een schone kerstvakantiedag met aanvaardbare temperaturen, verzamelde ik kleuter, peuter, wandelwagen, fietsje, portefeuille, GSM, om me aan een avontuur van ongeveer een uur te wagen.
Het vertrekproces in negen hoofdstukken begint met de zoon de schoenen te laten zoeken, aandoen en toeknopen. Ondertussen scheert zus in vliegende vlucht voorbij. Haar neus loopt – het kind is alweer verkouden. Ze is ingepakt als een kleine sneeuwman; want zelfs na één kind kleed je je kind per definitie te warm aan. Een muts, een sjaal, een winterjas, een stel broekkousen, een koltrui en een stevig paar winterschoenen, Chloé Grace is klaar voor armageddon III. Tot ze de muts van de kop trekt en in 1 beweging ook de kousenbroek en de luier. Dominic hipt me op 1 been achterna als ik mijn dochter van de schande red – zo’n blote kont op straat is ons dorpje net wat te veel.
Zo gaat het nog even door – terwijl ik het ene kind in zijn malienkolder hijs, gaat het andere kind de aap staan uithangen.
Wij vertrekken sinds de geboorte van de jongste zelden meer vanuit pole position.
Alla, het is me ondertussen gelukt. Eén peuter in de kinderwagen, de kleuter op zijn fiets. In het kader van de duurzaamheid is dat trouwens een gerecycleerd exemplaar van zijn nichtje. Een Barbiefiets. Een roze. Met zijwieltjes. Mijn man opperde voorzichtig dat de zoon wel een nieuwe moet hebben tegen dat ie er mee naar school moet, maar we zijn ’t er over eens dat het nog wel even kan.
Ik check voor de laatste keer portefeuille en GSM. De portefeuille omdat ik nog even langs de bank moet en GSM, omdat dat nu eenmaal mijn derde kindje is. Zonder dat ga ik niet de deur uit.
Onze dorpse trottoirs zijn nou niet de verwarmde, biljartbalgladde stoepen van Dubai, maar helemaal rotslecht zijn ze ook niet. Toch slaagt mijne kleine coureur twee keer net dàt tegeltje te raken dat omhoog steekt. De derde keer dat ie tegen de vlakte gaat is omdat ie de borduur onderschat.. Toch gaat ie goed, even zelfs te goed – want ie spurt weg en ik kan er achteraan.
De bank ligt letterlijk in de schaduw van de kerktoren. Een kleine 15 minuten karren en één keer een relatief drukke baan oversteken. Dat oversteken doet ie heel erg professioneel, met de fiets aan de hand. Moet hij van school hebben opgepikt, erg knap van hem. Of van de school. Van ons heeft hij het alleszins niet. Ik mag dan wel een stalen ros hebben, maar dat staat al enige seizoenen te zieltogen in zijn stal tussen de grasmachine, het tuinstel en de onoverzichtelijke hoop gereedschap van mijn teergeliefde.
Rechts passeren we het kerkhof en links de speeltuin. Die moeten we later frequenteren – de speeltuin, niet het kerkhof. Er is namelijk een heuse deal tussen mij en mijn zoon. Hij mocht kiezen : eerst de speeltuin en dan de bank of andersom en hij koos wonderwel volwassen, mag gezegd worden. De bank is verder qua afstand en is bovendien ook het saaist. Later zal blijken dat de speeltuin ook het natst is – we zakken gezamenlijk tot onze knieen in de modder en het aantal speeltoestellen is ook nogal magertjes. We zullen er niet al te lang blijven.
Alras arriveren we aan de enige bank die ons dorp rijk is. Een koppel op leeftijd dat nét uit het deurgat wandelt, keurt mij en mijn kinderschaar geen blik waardig en laat de voordeur prompt voor onze neus toevallen. Mmmm. Chivalry is dead.
Het valt niet mee met één arm een zware deur open te houden en een veel te brede wandelwagen binnen te wurmen. De grote achterwielen blijven ergens halverwege steken en Dominic begrijpt maar niet dat ie even de deur moet vasthouden. Mijn doodstrijd duurt milliseconden – van die hele lange en dan ben ik eindelijk binnen; om dan een sas verder een bende domme schapen in de rij voor het loket te ontwaren die geen éne meter verroerden.
Hoffelijkheid is dood en dan zeker onder de kerktoren.
Of toch niet helemaal. Bij het buitengaan wringt een oudere dame zich in alle bochten om mij en mijn kinderwagen buiten te helpen. Het deert haar niet dat ik haar over haar tenen rijd. Ze vraagt aan Dominic of ie de volgende dag ook gaat nieuwjaarszingen. Ik bedank haar uitgebreid – want hoffelijkheid moet beloond worden.
Q : Ervaar jij wel eens dat hoffelijkheid dood is? Mensen helpen elkaar steeds minder. Waar denk jij dat dat aan ligt?
6 thoughts on “Hoffelijkheid is dood – ook onder de kerktoren”
Het wisselt. Meestal zie ik mensen toch wel helpen. Ik houd zelf ook altijd even de deur open voor mensen met een buggy. Want ik weet nog hoe fijn dat is.
Vlijtig Liesje onlangs geplaatst…Gordijnen wassen
Ik ook. Maar je weet dat denk ik pas als je zelf moeder bent en een keer met de deur en de buggy hebt geworsteld. Dank alweer voor je reactie xx
Toen ik hoogzwanger op overvolle bussen stapte werd er bijna altijd voor mij rechtgestaan. Maar soms helemaal niet. Eén keer met heel erg veel gemopper over ‘dat is niet verplicht om voor u recht te staan’. Maar ik ga dat voorval proberen te vergeten en onthouden dat er dus bijna altijd voor mij werd rechtgestaan. Bedankt, medereizigers!
Resaarcle onlangs geplaatst…Huisje-tuintje-Beestje
Op de bus had ik tijdens mijn eerste zwangerschap dezelfde indruk. Mensen stonden spontaan voor me op. De tweede keer vond ik dat al een stuk minder. Ik heb zelfs hoogzwanger vaak recht gestaan. Dus ik blijf er bij het is fifty/fifty.
Mij kan het gebrek aan hoffelijkheid ook mateloos storen, maar ook gebrek aan doodgewone vriendelijkheid, die gezichten die standaard op ‘nors’ staan gewoon omdat ze je niet kennen. Wij maken er vaak spelletje van om vriendelijkheid te proberen uitlokken door zelf vriendelijk te zijn, het lukt heel vaak. Hier in Engeland geleerd, want hier zijn de mensen veel opener en meestal vriendelijker voor iemand die ze niet kennen.
Daar zeg je zoiets. Kom je wel ’s tegen in winkels. Als winkelbedienden doen alsof je niet bestaat of je niet aankijken. Als ze er duidelijk tegen hun zin staan en niet de intentie geven om je te helpen. Ik blijf dan ook altijd extra vrolijk, al is het maar om de sfeer te doorbreken. Achteraf vind ik dan dat ik een beetje veel stond te praten. 🙂